Coöperatief leren

 

Op onze school werken we al een aantal jaren met Coöperatief Leren volgens Kagan & Kagan. Het is ons antwoord op de vraag vorm en inhoud te geven aan het NIEUWE LEREN. We doen dit in alle groepen en proberen dat steeds verder uit te bouwen. Naast kennis en schoolse vaardigheden wordt er volop gewerkt aan communicatieve en sociale vaardigheden. De huidige maatschappij doet een steeds groter beroep op samenwerking, op omgaan met elkaar. Coöperatief Leren is een aanvulling op de praktijk van alledag. Het vraagt niet een totaal nieuwe werkwijze van de leerkracht, maar heeft een belangrijke plaats naast individuele en klassikale werkvormen.

Coöperatief Leren is voor ons een manier om leerlingen te laten samenwerken binnen een veilige, gestructureerde leer- en werkomgeving. De voordelen van het werken met coöperatieve structuren op een rij:

  • Er is een grotere betrokkenheid tijdens de les.
  • Kinderen leren van interactie met elkaar.
  • Iedereen is actief met de lesstof bezig.
  • De inhoud krijgt meer betekenis door erover te praten.
  • De zelfverantwoordelijkheid wordt door deze manier van werken vergroot.
  • Resultaten verbeteren.

Basisprincipes:

Er kan pas over Coöperatief Leren gesproken worden als er gewerkt wordt volgens een aantal basisprincipes kortweg GIPS genoemd. GIPS staat voor:

Gelijkwaardige deelname: voor de kinderen is duidelijk wanneer en op welke wijze zij een bijdrage moeten leveren.

Individuele aansprakelijkheid: alle kinderen moeten een openlijk individuele prestatie leveren binnen de samenwerking.

Positieve wederzijdse afhankelijkheid: kinderen hebben elkaar nodig om tot een goed resultaat te komen.

Simultane interactie: alle kinderen zijn zoveel mogelijk gelijktijdig actief.

Basisstructuren:

Deze basisprincipes komen in alle didactische structuren aan de orde. Alle kinderen maken kennis met zeven basisstructuren. Deze worden op bijzondere wijze in beeld gebracht. Met behulp van speciaal ontworpen posters biedt de leerkracht de gekozen structuur aan. Naast de basisstructuren worden steeds meer andere structuren aangeleerd. We zijn blijvend in ontwikkeling!

De zeven didactische basisstructuren:

1) Binnen-Buitenkring: de leerlingen staan tegenover elkaar in een kring en stellen elkaar vragen, geven op uitnodiging van leerkracht antwoord op een vraag of gaan in gesprek met elkaar.Mix Tweetal Gesprek                       

2) Mix tweetal gesprek: de leerlingen lopen met de hand omhoog door de klas. Op teken van de leerkracht vormen zij tweetallen en bespreken de opdracht.

3) Tafelrondje per tweetal: de kinderen zitten aan de tafel en werken samen met hun 'schoudermaatje' aan de opdracht. Om de beurt noteren ze (zonder overleg) een antwoord op één werkblad.

4) Tweegesprek op tijd: in tweetallen vertellen kinderen wat ze weten/denken over een vraag. De leerkracht zegt hoelang ieder mag praten en wie er mag beginnen.

5) Tweetal coach: de leerkracht geeft een opdracht. Om de beurt werken 'maatjes' op één werkblad, waarbij de één de ander mag helpen (indien nodig) en bevestigen.

6) Zoek iemand die: de kinderen lopen met werkblad door de klas. Ze stellen elkaar ieder één vraag, waarop de ander antwoord geeft. De vragensteller noteert het antwoord. De ander controleert en tekent af.

 7) Zoek de valse: er zijn drie stellingen. Twee zijn er waar, één niet: 'de Valse'. Zonder overleg bepaalt ieder kind welke 'de Valse' is. Daarna volgt overleg en proberen ze het eens te worden.

 

Stiltesignaal:

In alle groepen wordt gebruik gemaakt van het stiltesignaal. De leerkracht staat met de hand omhoog en de leerlingen volgen zijn/haar voorbeeld. Op die manier is de groep snel rustig, zonder dat de leerkracht de stem hoeft te verheffen.

Een volgende opdracht kan dan gegeven worden. Ook bij schoolactiviteiten, waarbij alle groepen aanwezig zijn, werkt dit geweldig.

 

Teams: 

Kinderen zitten in alle groepen in teams. Een team bestaat meestal uit vier personen. De leerlingen die direct naast elkaar zitten, zijn de 'schoudermaatjes' en de leerlingen die tegenover elkaar zitten, worden de 'oogmaatjes' genoemd. In de kleutergroepen zitten de kinderen in grotere teams. Tijdens coöperatieve momenten wordt ook daar meestal in groepjes van vier gewerkt.

 

Waarom teams?

Omdat:

- twee meer weten dan één en twee ook meer kunnen dan één,

- je in een team gebruik kunt maken van elkaars sterke kanten,

- je daar zelfvertrouwen door krijgt,

- je in een team goed leert samenwerken,

- je door die ervaringen steeds meer gemotiveerd raakt,

- je in een kleinere groep je vaak veiliger voelt.

Teams wisselen om de 6 tot 8 weken, zodat zoveel mogelijk kinderen met elkaar in contact komen en leren samenwerken.

 

Klas- en teambouwers:

Je herkent een Klasbouwer aan de vorm: kinderen moeten van hun stoel af om hun klasgenoten te ontmoeten. De relaties tussen klasgenoten worden verstevigd. Er vinden veel wisselende contacten plaats. Iedereen kan mee doen, omdat het niet gekoppeld is aan de leerstof. Teambouwers vinden altijd plaats in het team, dus veelal aan de groepstafel.

Het is bij de teambouwers de bedoeling dat je je teamleden beter leert kennen in hun gedachten, gevoelens, ideeën, mogelijkheden, capaciteiten, etc. Ook hier staat de leerstof niet centraal.